Uitspraak collectief bezwaar btw over privégebruik van een auto

Uitspraak collectief bezwaar btw over privégebruik van een auto

De Belastingdienst heeft sinds 2011 circa twee miljoen bezwaarschriften ontvangen in verband met de omzetbelasting inzake het privégebruik van een auto van de zaak. Deze bezwaarschriften hebben geleid tot een viertal procedures. In afwachting van de uitkomst van deze procedures zijn de overige bezwaarschriften aangehouden. De staatssecretaris heeft deze bezwaarschriften aangemerkt als massaal bezwaar. De Belastingdienst ging er tot nu toe vanuit dat de omvang van het privégebruik uit de administratie van een belastingplichtige moet blijken. Als dat niet het geval is, kan de ondernemer de forfaitaire regeling toepassen. De forfaitaire regeling houdt in dat bij de aangifte omzetbelasting over het laatste tijdvak van een kalenderjaar 2,7% van de waarde van de auto als omzetbelasting over het privégebruik wordt afgedragen.

De Hoge Raad heeft op 21 april 2017 arrest gewezen in de vier procedures. De Hoge Raad heeft voor het aantonen van het daadwerkelijke privégebruik nadere regels gegeven. Wanneer de administratie van een ondernemer geen gegevens bevat waaruit de omvang van het privégebruik is af te leiden en toepassing van de forfaitaire regeling tot een te hoge btw-heffing leidt, moet de omvang van het privégebruik in redelijkheid worden bepaald. De ondernemer zal in een dergelijk geval gegevens moeten verstrekken over de omvang van het privégebruik.
Na de arresten van de Hoge Raad heeft de inspecteur een collectieve uitspraak gedaan op de ingediende bezwaarschriften. Deze uitspraak is gepubliceerd in de Staatscourant en opwww.belastingdienst.nl. In de collectieve uitspraak worden de bezwaren ongegrond verklaard met uitzondering van de bezwaren inzake de lagere, werkelijke omvang van het privégebruik auto. De inspecteur biedt in de uitspraak een termijn van zes weken voor de nadere motivering van het bezwaarschrift. Tegen de collectieve uitspraak kan geen beroep worden ingesteld.

Bron: Ministerie van Financiën | jurisprudentie | 2017-0000103957 | 15-06-2017
Geplaatst in
Scroll naar boven